Het kneuzenlied

de lamme helpt de blinde met het oog op zijn gebrek
de blinde op zijn beurt kalmeert de dolgedraaide gek
die schreeuwt tegen de dove in woord en in gebaar
de dove luistert met zijn ogen en zo begrijpen zij elkaar
en ik, ik voel me gelukkig als ik naar die stumpers kijk
want in het Rijk der Kneuzen zijn wij allemaal gelijk
in het Rijk der Kneuzen zijn wij allemaal gelijk

de stotteraar stottert zich een weg door zijn bestaan
de stomme hoort dat met gepaste eerbied zwijgend aan
en ondersteunt hem harmonieus op mondharmonica
zodat zelfs ik, de meest gestoorde hier, het ook versta
en zo voel ik mij gelukkig als ik naar die stumpers kijk
want in het Rijk der Kneuzen zijn wij allemaal gelijk
in het Rijk der Kneuzen zijn wij allemaal gelijk

ergens in mijn ooghoek zie ik een schaduwwereld
het parallelle universum van de kneus
de opgewekte ploeteraar
hij koestert daar zijn lot en heus
hij houdt zich dapper staande
en overwint er glorieus

soms, wanneer ik zin heb, dan wijk ik uit naar deze plek
en dan zie ik ze naar me kijken met zo’n blik van “die is gek”
omdat ze weten dat ik ze na verloop van tijd toch weer verlaat
en terug ga naar mijn eigen Rijk waar alles anders gaat
totdat ik het daar niet meer volhoud en weer vanuit mijn ooghoek kijk
naar het Rijk der Kneuzen, want daar is iedereen gelijk
in het Rijk der Kneuzen zijn wij allemaal gelijk
in het Rijk der Kneuzen zijn wij, kneuzen, stinkend rijk